Het verraad van Waterdunen
( fragment uit het eerste hoofdstuk )

Robbes vader heeft zich luidkeels bemoeid met een openbare verbranding. Een
knecht van de schout heeft hem afgestraft en geslagen. Hij is zwaar gewond...

Hou je van voorlezen? Klik op   en luister naar Ayaz

...Toen Robbe de kamer in liep zag hij meteen dat de toestand van zijn vader de laatste uren was verergerd. In het flakkerende kaarslicht zag de hoefsmid er vreselijk uit. Zijn hoofd zat vol geronnen bloed, zijn gezicht was lijkbleek, zijn handen grepen telkens naar iets wat er niet was en hij mompelde onverstaanbare woorden. Robbes moeder zat op haar knieën naast het strobed te bidden.

Robbe wist niet goed wat hij moest doen. Hij durfde niet naast zijn moeder te gaan zitten, omdat hij bang was dat zij bij hem steun zou zoeken die hij niet kon geven. Hij durfde niets te zeggen, niets te vragen. Hij durfde zelfs niet naar zijn stervende vader te kijken. Dus bleef hij maar staan, middenin de kamer, op kousenvoeten, met kloppend hart.

Hij hoorde het geluid weer. Hier in de woonkamer, aan de straatkant, klonk het harder en onrustbarender dan achter, in zijn eigen kamertje. Het was geen onweer en evenmin was het de storm die terugkeerde.

Toen Robbe besefte wat werkelijk het bonzende geluid veroorzaakte, draaide hij zich om en sloop naar de trap. Hij klom zachtjes naar boven, naar de lage zolder, zette een driepotig krukje voor het zolderraam, ging erop staan, deed het raam helemaal open en keek naar buiten.

Hij had het goed gehoord: het was het geluid van marcherende laarzen. Hij boog zich zover mogelijk uit het raam. In het maanlicht kon hij een stukje van de Wijnstraat zien en de groepen Spaanse soldaten die erdoorheen trokken.

Robbe had de Spanjaarden de vorige dag, vlak voor de openbare terechtstelling, de stad zien binnenkomen. Rauwe kerels waren het, sommigen te paard, gewapend met zwaarden en lansen, met helmen op en met een pantser op hun borst. Het leek er nu op alsof ze de stad weer gingen verlaten.

Plotseling zag hij hoe een groep hun straatje in kwam. Hij schrok. Voorop liepen soldaten, daarachter kwamen gewapende burgers. Hij zag het blikkeren van sabels. Toen ze dichterbij kwamen herkende hij ze. De schout en zijn knechten!

Voor hun huis bleven ze staan en de schout begon op hun deur te slaan. ‘Kom eruit, Jan Benthyn. Smerige ketter! En die hoer van je ook.’

In het huis bleef het doodstil. Robbe hoorde glasgerinkel. Hij boog zich uit het raam en keek naar beneden. Iemand had met een stok de ruitjes naast hun deur ingeslagen.

De angst sneed hem de adem af toen hij zag hoe een paar mannen door het kapotte raam hun huis binnenklommen. Even later klonken door het trapgat harde geluiden. Mannen schreeuwden en vloekten, en daardoorheen hoorde hij ineens de hoge stem van zijn moeder die om hulp riep.

Robbe moest zijn moeder gaan helpen, dat wist hij. De schout zou haar wat aandoen, hij moest naar beneden, die kerels tegenhouden. Maar toen hij van het krukje wilde stappen weigerden zijn spieren dienst. Als verlamd bleef hij staan.

Zijn moeder gilde, eenmaal, heel hard en doordringend. Toen hoorde hij een zware bons en daarna gerinkel van kapotvallend serviesgoed. Er werd gelachen, er werd iets zwaars omvergegooid – de grote kast in de huiskamer? Hij hoorde nog meer gerinkel.

Iemand klom de trap op en kwam naar het zoldertje toe, een zwaar iemand, want de treden kraakten. Robbe hoorde elke trede, het kraken werd steeds luider en daarbij hoorde hij nu ook een zware ademhaling.

Het zweet brak hem uit. Hij keek om zich heen, maar hij kon nergens naartoe. De zolder was leeg, op wat kleine spullen na waar hij zich niet achter kon verstoppen.

Een man stapte vloekend de zolder op. Robbe kneep zijn ogen dicht, hield zijn adem in en voelde zich licht worden in zijn hoofd.

De man vloekte nog een keer. Hij greep Robbe bij een arm en trok hem ruw van het krukje af. De jongen viel voorover en tuimelde tegen de knieën van de man aan, waardoor die zijn evenwicht verloor. De man deed een paar stappen naar achteren, greep om zich heen naar houvast, struikelde en viel achterover in het trapgat.

Robbe zat op zijn knieën, hij was misselijk van angst. Beneden hoorde hij de man schreeuwen en vloeken. Die komt terug, dacht hij. Hij ging staan en keek radeloos om zich heen. De enige uitweg was het raam.

Toen de treden van de trap weer begonnen te kraken, klom Robbe het venster uit. Hij kroop de houten dakgoot in, met zijn ogen bijna dicht om maar niet de diepte naast hem te zien. Hij kroop door tot een hoek, waar de dakgoot niet goed vastzat en een raar geluid maakte. Daar durfde hij niet verder en bleef hij languit liggen.

De goot lag vol met rottende bladeren. Hij drukte zich diep in de stinkende drab en voelde hoe de lichtheid in zijn hoofd plaatsmaakte voor donkere vlekken die ronddraaiden, steeds sneller, totdat hij ten slotte niets meer zag. Even probeerde hij nog overeind te komen, maar toen werd alles zwart voor zijn ogen en viel hij terug in de dakgoot.

Hij merkte niet eens dat de man in de raamopening opdook, om zich heen keek en scheldend weer verdween.

Terwijl Robbe daar lag en niets meer hoorde en niets meer zag, werd beneden in het huis het tumult langzaam minder. Eindelijk werd de buitendeur dichtgesmeten en werd het helemaal stil.

 

Toen Robbe bijkwam was het nog steeds donker. Hij was steenkoud en zijn lichaam deed overal zeer. Toen hij dacht aan wat er was gebeurd, hoe hij zijn ouders in de steek had gelaten, voelde hij zich weer misselijk worden. Hij wilde huilen maar er kwamen geen tranen. Langzaam begon hij, achteruit, door de goot terug te kruipen. Hij probeerde niet te letten op het krakende geluid dat de goot maakte.

Bij het raam aangekomen klom hij naar binnen. Toen hij veilig op de plankenvloer van de zolder stond begon hij te huilen; de tranen stroomden over zijn gezicht. Hij kroop weg in een hoek van de zolder en kneep zijn ogen stijf dicht.

Na een poosje ging hij zitten. Wat was er beneden gebeurd? Wat moest hij nu doen? Zeker een uur bleef hij zo piekeren, maar al die tijd wist hij dat er maar één ding op zat. Hij moest naar beneden.

Zijn hart klopte in zijn keel toen hij zachtjes op de trap stapte. Na elke tree wachtte hij en luisterde hij ingespannen of hij iets hoorde. De trap kraakte, maar verder bleef het akelig stil. Tree voor tree kwam hij beneden.

In de grote kamer hulde een bleek maanlicht de ravage in zilver. Alles lag omver. Op zijn tenen liep Robbe naar de voordeur, langs omgegooide stoelen, langs de hoek waar zijn vader op de strozak had gelegen. Hier kwam geen maanlicht, hier was het aardedonker. Hij trapte op kapot glas en stootte toen met zijn linkervoet tegen iets groots, iets wat hem de weg versperde. Hij bukte zich en stak zijn handen uit.

Hij voelde een lichaam en hij gilde toen hij het kleverige vocht voelde dat – hij wist het in diezelfde seconde – het bloed van zijn vader moest zijn. Bevend stond hij op. Hij hield zijn handen zo ver mogelijk van zich af.

Trillend stapte hij over het lichaam van zijn vader en rende in de richting van de deur. Maar voordat hij die bereikte struikelde hij. Hij kwam half op iets zachts terecht, een roerloos, koud lichaam. Hij voelde een jak en lange haren en een gezicht. Hij gilde nog een keer.

Robbe krabbelde overeind, wankelde naar de deur, trok die open en rende naar buiten. Weg, weg!

 

 

 


vierkantjeDit is een stukje uit het eerste hoofdstuk van Het verraad van Waterdunen. Als je wilt kun je nog een
  fragment lezen (of horen), waarin Lo, de leidster van bende, ontsnapt uit een Spaans soldatenkamp.