Het verraad van Waterdunen
( fragment uit het derde hoofdstuk )

De vier meiden plegen een overval op een bijna leeg Spaans kamp. De overval
mislukt, Spaanse soldaten nemen Lo gevangen. Zij is de leidster van de bende.

Hou je van voorlezen? Klik op   en luister naar Marleen

...Ze zag er meelijwekkend uit, maar tegelijk had ze iets gevaarlijks. De natte smurrie waarmee ze haar gezicht zwart had gemaakt, trok donkere strepen over haar hals en over de gehavende kleren die ze droeg. Haar donkere ogen flikkerden in het licht van het kampvuur.

José kwam aanlopen. Hij was nog steeds pisnijdig. Hij keek het meisje aan. ‘Heeft zij mijn ransel gepikt?’ vroeg hij op dreigende toon aan Robbe.

‘Nee, nee, dat was een ander,’ zei Robbe haastig.

‘Nou, scheer je weg hier,’ grauwde José. ‘Ga de tent opruimen.’

Robbe liep terug, maar halverwege keek hij om. Hij zag dat José nog steeds bij de traliewagen stond en ook Joorden had weggestuurd. De Spanjaard bekeek het meisje van top tot teen en zei toen: ‘Wij gaan samen straks een leuk pleziertje beleven, liefje.’

Het meisje keek hem aan of hij een vuil beest was. ‘Neem daar je paard maar voor, smeerlap,’ zei ze.

‘Ha!’ José grijnsde. ‘Ik hou wel van meiden met pit.’ Hij stak zijn hand uit om haar te aaien, maar het meisje trok haar hoofd weg. Hij greep haar haar en gaf er een harde ruk aan.

Robbe zag het gebeuren en voelde zich kwaad worden. Hij kreeg zin om José terug te slaan, hem écht pijn te doen. Hij wilde dat hij José kon doen lijden zoals hij zelf geleden had en zoals dat meisje zou gaan lijden. Maar wat kon hij doen? Met gebalde vuisten liep hij verder naar José’s tent.

’s Avonds kon hij er niet van slapen. Hij zag het meisje voor zich, vastgebonden aan de traliewagen, en José die zijn ‘leuke pleziertje’ met haar beleefde. Het was guur, zelfs in de tent, en Robbe dacht eraan hoe koud het meisje het zou hebben, met alleen die dunne deken die Joorden haar had gebracht.

Lang na middernacht kwam José de tent binnen. De Spanjaard gooide zich zonder een woord te zeggen op zijn strobed. Een paar minuten later sliep hij.

 

Robbe kon niet in slaap komen en tegen de ochtend hield hij het niet langer uit. Hij pakte een van José’s dolkmessen en sloop de tent uit. Hij trilde van de zenuwen. Yunio had overal in de omtrek van het kamp wachtposten uitgezet, maar in het kamp zelf zat er maar één. Hij zag de soldaat dommelend bij het vuur zitten. Gebukt liep hij om het vuur heen naar de traliewagen, die zich als een zwart vlak tegen de lucht aftekende.

Het meisje was klaarwakker. Ze hing in de touwen waarmee ze aan het wiel was vastgebonden. Ze keek hem met doffe ogen aan.

‘Pst,’ zei Robbe zachtjes. Hij liet haar het mes zien.

Het meisje schrok en schoof weg, zo ver als het touw dat toeliet.

‘Nee, nee,’ fluisterde Robbe. ‘Ik doe je geen kwaad. Ik maak je los.’

Onhandig begon hij de touwen door te snijden. Het meisje zei nog steeds niets, maar ze hield hem nauwlettend in de gaten. Toen haar armen vrij waren, griste ze het mes uit zijn handen en begon ze verwoed in de touwen om haar voeten te zagen.

Robbe hoorde een zacht geluid en keek op. In de traliewagen zat Emet op zijn knieën en fluisterde iets. Het was alsof de dwerg hem probeerde te waarschuwen.

Toen hij omkeek was het al te laat. Yunio stond achter hem.

‘Wat doe je hier?’ zei de Spanjaard kwaad. ‘Ga bij die meid vandaan. Maak dat je wegkomt.’

Robbe stond op en bleef staan. Het hart klopte in zijn keel. Ik ben erbij, dacht hij. Nu ga ik eraan.

Yunio bukte zich om haar boeien te controleren, en op dat moment stak het meisje hem met het mes in zijn keel.

De Spanjaard maakte een gesmoord geluid. Het klonk als een rochelende hoestbui. Yunio zakte op zijn knieën en greep met beide handen naar zijn keel. Tussen zijn vingers door liep bloed.

Het meisje stak hem opnieuw, nu in zijn borst.

Robbe stond als versteend toe te kijken. Hij voelde zich misselijk worden, wilde zijn ogen dichtdoen, maar hij bleef kijken naar wat zich voor hem afspeelde.

Het meisje was als een bezetene in haar touwen aan het snijden. Nog maar een paar strengen scheidden haar van de vrijheid.

Yunio keek Robbe met opengesperde ogen aan. Hij opende zijn mond alsof hij de jonge mochilero om hulp wilde vragen. Toen viel hij voorover.

Het meisje stond op. Ze keek Robbe aan, het mes dreigend in zijn richting, en begon toen achterwaarts in de richting van het open veld te lopen.

‘Ik wil mee,’ zei Robbe en hij liep haar achterna.

Ze stond stil, het bebloede mes nog steeds in haar hand. De punt wees naar zijn hart. ‘Nee,’ zei ze. ‘Ga terug.’

Robbe keek achter zich. Yunio lag op de grond. De wachtpost sliep nog steeds. Op de dwerg na had niemand gezien wat zich had afgespeeld.

Hij draaide zich om en holde zo snel als hij durfde terug naar zijn tent. Binnen lag José te snurken, alsof er niets gebeurd was. Robbe ging liggen en deed zijn ogen dicht. Hij trilde over zijn hele lichaam en slapen deed hij niet.

 

Het lijk van Yunio werd pas ontdekt toen de wacht werd afgelost. Er werd geschreeuwd, iedereen kwam zijn tent uit en rende naar de plaats waar het lichaam lag. De opwinding werd nog groter toen bleek dat het meisje verdwenen was.

Nu Yunio dood was nam José als hoogste in rang het bevel over. Nadat hij de wachter die niets van de moord en de verdwijning had gemerkt, hel en verdoemenis had beloofd, zochten de soldaten onder zijn leiding snel de omgeving af. Het meisje vonden ze niet. Wel was er in het natte gras een spoor te zien dat de velden in liep.

José verdubbelde de wachtposten. De soldaat die Emet moest bewaken kreeg opdracht om de gevangene bij het minste of geringste onraad te doden. De sleutel van de traliewagen stak hij bij zich, in een van zijn vestzakken.

Daarna liep hij op Joorden toe, die neerslachtig bij zijn tent zat. ‘Jij blijft voortaan bij de gevangene vandaan,’ snauwde José. ‘Ik heb jou nooit vertrouwd. Begin maar met een graf te graven voor je meester. En misschien gooi ik jou er wel bij.’

Toen hij dit alles geregeld had, liet José de soldaten die geen wacht hadden, aantreden in het midden van het kamp. Hij ging wijdbeens voor hen staan.

‘En nu die marrana,’ zei hij. ‘Die kettermeid, dat varken.’

De soldaten keken hem aan.

‘Zwijnen vang je met een drijfjacht,’ zei José. ‘Je jaagt ze op tot ze geen kant meer uit kunnen. Dan rijg je ze aan je speer. En dat gaan wij nu met die meid doen.’

José en vier andere soldaten klommen op hun paarden en draafden weg. Ze volgden het spoor dat door het veld liep. De anderen begonnen te voet en struik voor struik de landerijen in de omgeving af te zoeken.

Tegen de middag werd het meisje ontdekt. Een van de soldaten in José’s groepje zag haar aan de rand van een bosje. Ze moest verdwaald zijn, want ze liep in de richting van de zee. Het land eindigt hier in een punt, met aan drie kanten zee. Als ze zo doorliep kon ze straks geen kant meer op. Het zag ernaar uit dat José’s klopjacht ging slagen.

Toen het meisje de ruiters in de gaten kreeg was het al te laat. Ze probeerde nog langs de andere kant van het bosje te vluchten, maar ook daar stond ze ineens tegenover een Spanjaard.

Toen de soldaat van zijn paard afsteeg draaide ze zich om en rende naar een laag duin. Ze klom naar boven.

Voor haar lag de zee.

Achter haar kwamen de Spanjaarden.

Ze koos voor de zee.